Inhoudelijke reactie op 'De normen voor bestrijdingsmiddelen op voedsel zijn veel te soepel’

Het Ctgb heeft na inzage vooraf de gelegenheid gekregen voor een korte reactie op het artikel ’De normen voor bestrijdingsmiddelen op voedsel zijn veel te soepel.’ in Trouw van 7 februari 2020. Bijgaand staan we uitgebreider stil bij de aannames en conclusies in het artikel, omdat deze aannames en conclusies niet kloppen. Het artikel vergelijkt namelijk willekeurig normen met elkaar die niet met elkaar vergeleken kunnen worden en suggereert verbanden tussen zaken waarvoor geen oorzaak-gevolg verband is. Daarmee wordt ten onrechte gesuggereerd dat ons voedsel niet veilig zou zijn.

Met zekerheid kunnen we zeggen dat ons voedsel veilig is.

Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen bepalen we de gezondheidskundige grenswaarde (de hoeveelheid die veilig is voor de mens). We kijken naar de aanvaardbare dagelijkse inname, de hoeveelheid die een mens iedere dag, zijn leven lang, veilig kan innemen. Deze grenswaarde wordt vastgesteld op basis van dierproeven, ook over opeenvolgende generaties van dieren. Vanwege verschillen tussen mens en dier, en tussen mensen onderling (kleuters, volwassenen), hanteren we een veiligheidsfactor van honderd, waardoor de veilige waarde voor mensen één honderdste is ten opzichte van de bij dieren gevonden veilige waarde.  

Daarnaast berekenen we van de werkzame stof de maximale residulimiet (MRL), dat is de hoogste hoeveelheid die op het gewas achterblijft bij ‘goed landbouwkundig gebruik’. Deze wettelijke normen zijn nodig voor de handhaving van het juiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en zijn juist strenger dan vanuit volksgezondheidsoogpunt nodig is. De maximum toegestane hoeveelheid is altijd veilig. Bij de vaststelling van de MRL kijken we ook naar andere gewassen die met dezelfde stof kunnen worden behandeld. We eten immers verschillende groenten en fruit per dag. De som van resten van een gewasbeschermingsmiddel in de verschillende producten mag de aanvaardbare dagelijkse inname nooit overschrijden, de volksgezondheid staat altijd voorop. Hierbij houden we rekening met een veelheid aan consumptiepatronen en met ‘liefhebberporties’. MRL’s gelden voor gewassen uit de EU, maar ook voor importgewassen. De NVWA controleert op deze normen, die – binnen de EU - zelden worden overschreden.

Ook geen risico bij combinatie van middelen

Met de kennis van nu is er ook geen gezondheidsrisico als je de effecten van de verschillende stoffen bij elkaar optelt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een RIVM-onderzoek naar residuen op aardbeien, naar aanleiding van een eerder artikel in Trouw. Onlangs publiceerde de Europese autoriteit voor voedselveiligheid EFSA de eerste bevindingen van cumulatieve blootstelling aan residuen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen via voedsel. Hoe stoffen op elkaar inwerken is door EFSA onderzocht. EFSA concludeert dat ook daaruit geen reden blijkt tot zorg. De stelling ‘dat wettelijke normen niet per se veilig zijn’ is dan ook onjuist.

Feiten laten geen risico’s zien

Een bewering als ‘In babyvoeding mag 1200 keer meer van het insecticide imidacloprid zitten dan in slootwater’ kunnen wij uit de geldende normen niet herleiden. Het is wetenschappelijk incorrect om ecologische normen en cijfers uit de humane toxicologie door elkaar te gebruiken om tot een bewering te komen. Ook het samen noemen van de van elkaar losstaande feiten ‘Nederland staat op de tiende plek van landen met de meeste kankers’ en ‘Nederland gebruikt 7,7 kilo synthetische bestrijdingsmiddelen per hectare’ is incorrect om een oorzakelijk verband tussen het voorkomen van kanker en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan te tonen.

Daar waar van de stof glyfosaat gesteld wordt dat deze kankerverwekkend is, willen we er op wijzen dat de Europese autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), het Europees chemicaliënagentschap ECHA, maar ook de Amerikaanse én de Canadese EPA op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten glyfosaat als niet-kankerverwekkend classificeren.

De gebruikte Europese regelgeving doet het belangrijke voorzorgsbeginsel voldoende recht. Vanzelfsprekend volgt en ondersteunt het Ctgb onderzoek voor een nog verdere verfijning van de gehanteerde kaders en normen.