Wat is bij een biocide werkzame stof het verschil tussen een interne en een externe werking?

Een biocide werkzame stof X kan om 2 redenen worden toegevoegd aan product Y:

  1. product Y krijgt door toevoeging van X externe biocide eigenschappen of
  2. de stof X in product Y heeft een interne biocide werking.

In geval 1. heeft product Y een externe biocide werking op basis van de werkzame stof X. Als Y in Nederland verhandeld of gebruikt wordt is voor Y een toelating nodig. X is slechts de grondstof voor Y waarmee Y een externe werking krijgt. De bestemming van X (grondstof voor het maken van Y) is geen biocide bestemming. Indien X alleen maar gebruikt wordt als grondstof voor Y, dan heeft X geen toelating in Nederland nodig. Voorbeeld: Y is een verf die gebruikt wordt om te voorkomen dat de muur waarop de verf aangebracht wordt, wordt aangetast door schimmels. Y is een verf met externe werking, een schimmelwerende verf, en heeft als zodanig een toelating nodig.

In geval 2. is er sprake van conservering: X wordt toegevoegd om Y te conserveren. X is daarmee een conserveermiddel. De toepassing van X is in feite: het toevoegen van X aan Y. Als dit in Nederland gebeurt dan wordt X dus als biocide (want conserveermiddel) in Nederland gebruikt en moet voor X een toelating aangevraagd worden. Product Y is in dit geval (meestal) geen biocide. X heeft ten opzichte van Y slechts een interne werking. Y wordt gezien als een behandeld product (treated article).

Voorbeeld: Y is een verf waaraan een conserveermiddel X is toegevoegd om Y goed te houden in de pot (X is een in can preservative: PT06) of om te voorkomen dat de verflaag na opdrogen door schimmel aangetast wordt (X is een filmconserveringsmiddel: PT07). In dit laatste geval is Y een schimmelbestendige verf.