Is glyfosaat kankerverwekkend (carcinogeen)?

In 2015 stelde het IARC voor dat glyfosaat moet worden ingedeeld in de klasse 2A als “waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens”. Het IARC houdt vol dat deze indeling is gebaseerd:

  • op sinds 2001 gepubliceerde studies inzake de blootstelling van mensen aan glyfosaat; en
  • op studies met laboratoriumdieren.

Het IARC heeft echter geen wettelijke bevoegdheid in Europa. Onder de Europese wetgeving wordt glyfosaat níet als kankerverwekkend beschouwd. Wel wilden de Europese en nationale instanties, waaronder het Ctgb, deze IARC-studie zo snel mogelijk beoordelen. Eventuele beperkende maatregelen of een verbod van een stof moeten worden gemotiveerd, en zo’n motivatie kan enkel berusten op wetenschappelijk gronden.

Werd in de EU-beoordeling rekening gehouden met het IARC rapport?

De Europese Commissie heeft EFSA gemandateerd om de bevindingen van het IARC nauwkeurig te onderzoeken. De Commissie heeft onder andere geformuleerd dat EFSA moet onderzoeken:

  • of het IARC toegang had tot meer informatie dan waarover de rapporterende lidstaat Duitsland bij de glyfosaatbeoordeling in 2016/2017 beschikte;
  • in hoeverre de IARC-evaluatie gebaseerd is op enerzijds informatie over de werkzame stof glyfosaat en anderzijds op gegevens die betrekking hebben op formuleringen die naast glyfosaat nog andere bestanddelen bevatten;
  • of er een duidelijk verband bestaat tussen de fenomenen zoals vastgesteld in het IARC-rapport en de toepassing van glyfosaat bevattende gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming met de goede gewasbeschermingspraktijken in Europa;
  • of de toxicologische indeling zoals voorgesteld door de rapporterende lidstaat Duitsland moest worden aangepast.

Waarom kwamen het IARC en de EFSA tot tegenstrijdige conclusies?

EFSA heeft samen met experts van de lidstaten en experts van het IARC, WHO, USEPA en ECHA de IARC-monografie en meer in het algemeen de eventuele kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat in detail besproken. De conclusie van de EU-vertegenwoordigers was: “Based on a weight of evidence approach, the evidence does not support classification with regard to carcinogenicity, (one minority view)”. Deze vergadering maakt ook duidelijk wat de uiteenlopende visies van EFSA en IARC veroorzaakt. Het gaat daarbij om de volgende elementen:

  • Het voornaamste was dat het aantal dierstudies in het EU-dossier veel groter was dan in het IARC-dossier, wat de mogelijkheid bood om een meer verfijnde analyse uit te voeren.
  • Voorts gebruikt de EU een andere strategie om de gegevens statistisch te verwerken. Zo heeft men in de EU-review een balans gemaakt tussen enerzijds trends in tumorvorming (die door het IARC relevant werden geacht) en anderzijds alle andere beschikbare gegevens, zoals extreme toxiciteit, spontane tumorincidenties ('historische controles'), en de afwezigheid van een consistente respons in vergelijkbare lange-termijnstudies met glyfosaat. Het IARC daarentegen heeft vooral aandacht besteed aan de trend in tumorvorming.
  • Bij de beoordeling van epidemiologische studies gaven de EU-experts een groter gewicht aan de uitkomst van de grootste en naar hun opinie relevantere 'Agricultural Health Study' dan aan de andere studies. Het IARC daarentegen vond dat ook de kleinere, minder gedetailleerde studies even belangrijke conclusies opleverden als de meest uitgebreide studie. Net als bij de experimentele dierstudies laten de nu bestaande epidemiologische studies trouwens geen consistent beeld zien voor het kankerverwekkende vermogen van glyfosaat, ook al omdat de bestudeerde populaties aan talloze producten blootgesteld werden, waarbij het aandeel van glyfosaat in de menselijke gezondheid onduidelijk wordt.
  • Het mandaat van de EFSA is er voornamelijk op gericht de eigenschappen van de stof te bestuderen, en niet van de talloze producten (mengsels) die op de markt worden gebracht. Gepubliceerde gegevens van studies uitgevoerd op producten waarvan de herkomst niet altijd op te sporen is of die van onduidelijke samenstelling zijn, geven geen eenduidig beeld van het gevaar of risico voor de gebruiker van de werkzame stof zelf.