Veiligheid van omwonenden

Bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens de voorschriften is er geen gezondheidsrisico voor omwonenden. Veilige grenswaarden worden niet overschreden. Dit zien we terug in de tweede Gezondheidsverkenning omwonenden landbouwpercelen (2020) van het RIVM.

In 2019 trok het Ctgb een vergelijkbare conclusie naar aanleiding van het onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden en het bodemonderzoek in Westerveld. In dat advies voor de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit schrijft het Ctgb dat het onderzoek de veiligheid van toegelaten middelen voor omwonenden onderstreept. Bij de berekening van de blootstelling van omwonenden wordt uitgegaan van conservatieve aannames (zoals een zeer korte afstand tot het perceel, 2-5 meter). Onder die omstandigheden moet het gewasbeschermingsmiddel veilig zijn voor omwonenden. De genoemde onderzoeken laten bovendien zien dat de feitelijke blootstelling lager is dan die waarmee het Ctgb in de beoordeling rekent.

Tot en met 2015 werd de veiligheid van omwonenden berekend aan de hand van een in Duitsland en Engeland gebruikt model. Vanaf 1 januari 2016, de ingangsdatum van de nieuwe Europese richtlijnen, is het strengere EFSA-model de basis voor risicobeoordeling van omwonenden en omstanders. Beide modellen zijn toen naast elkaar gebruikt bij de herbeoordeling van ruim honderd middelen. Ook bij het strengere EFSA-model vielen deze middelen binnen de veilige normen.

Grenswaarde

De gebruikte veilige grenswaarden zijn gebaseerd op het meest kritische effect en de meest gevoelige onderzoeksgroep uit een dataset. Daarbij kijkt men naar onder andere carcinogeniteit, reproductie, ontwikkeling en neurotoxiciteit gedurende alle levensstadia van geboorte tot latere leeftijd. In alle gevallen wordt een veiligheidsfactor 100 toegepast ter compensatie van verschillen tussen dier en mens en tussen mensen onderling. Zo worden ook de meest kwetsbare mensen beschermd met deze grenswaarden.

Zie