Update Evaluation Manual gewasbeschermingsmiddelen voor vogels & zoogdieren en aquatox

Per april is de Evaluation Manual (E.M.) gewasbeschermingsmiddelen aangepast voor het aspect ecotoxicologie en de onderdelen vogels & zoogdieren en aquatox.

Aanpassing vogels & zoogdieren

Op basis van nieuwe openbare literatuur wordt er een kleine wijziging en aanvulling aangebracht voor het onderdeel zoogdieren. Het betreft een generieke dieetverfijning (PD = fractie van type voedsel in het dieet) voor kleine herbivore zoogdieren. Voor de worst-case-aanname wordt het meest gevoelige dier gekozen, afhankelijk van de grootte van het dier en wat het dier precies eet. Dat is in de dit geval de woelmuis. Die eet veel gras, dat meer residu vasthoudt dan kruidachtige planten. In de Evaluation Manual staan nu een acute en chronische PD die gebruikt kunnen worden in gewassen met een niet-grasachtige begroeiing. Voor de acute PD blijft dit ongewijzigd. De chronische PD wordt aangescherpt tot een 50% grasachtig en 50% kruidachtig dieet. Aanvullend kan in gewassen met een grasachtige ondergroei voor het chronische risico een dieet van 75% grasachtig en 25% kruidachtig worden gebruikt.

Aquatox: eindpunt risicobeoordeling algen en waterplanten

Het college heeft besloten in principe het EFSA aquatisch guidance document (EFSA, 2013) te volgen bij de keuze van het eindpunt voor de risicobeoordeling van algen en waterplanten. Dat betekent dat in principe wordt uitgegaan van de ErC50-waarde uit de eindpuntenlijst. De ingangsdatum is 1 januari 2017. Momenteel wordt er, in verband met het corrigendum van het aquatisch guidance document, een kalibratie uitgevoerd om te achterhalen of het beschermingsdoel wordt gehaald bij gebruik van de ErC50 in de risicobeoordeling. In vergelijking met het vorige guidance document (SANCO), waarbij het laagste eindpunt uit een studie leidend was, kan het gebruik van de ErC50 een verschuiving in het beschermingsniveau teweegbrengen. Dit laagste eindpunt betrof in de meeste gevallen een EyieldC50/EbiomassC50 en deze waarden zijn in het algemeen structureel lager dan de ErC50.     

Tot die tijd wordt de volgende procedure gehanteerd voor de risicobeoordeling voor algen en waterplanten:

  1. Ctgb werkt conform de goedgekeurde guidance en houdt derhalve het eindpunt growth rate aan, ingangsdatum 1 januari 2017;
  2. Voor nieuwe aanvragen wordt kenbaar gemaakt dat de guidance in de nabije toekomst mogelijk veranderd gaat worden, waarbij gebruik gemaakt zou kunnen gaan worden van een eindpunt gebaseerd op yield en het Ctgb vraagt of vooruitlopend daarop al een beoordeling op het eindpunt yield gewenst is. Zo ja, dan wordt het eindpunt yield gebruikt bij de beoordeling, zo nee, dan wordt vastgehouden aan het eindpunt growth rate;
  3. Voor lopende aanvragen waarbij yield als eindpunt beoordeeld is als veilig met mogelijke restricties (bijvoorbeeld driftreductie) legt het Ctgb aan de aanvrager voor of hij wil vasthouden aan yield, of toch conform de guidance, growth, als eindpunt wil gebruiken;
  4. Reeds toegelaten middelen die beoordeeld zijn met eindpunt gebaseerd op yield worden niet opnieuw beoordeeld met growth rate als eindpunt;
  5. Aanvragers zijn altijd vrij om, aansluitend op de werkwijze in andere lidstaten en vooruitlopend op de mogelijke aanpassingen in de guidance, een dossier met yield als eindpunt in te dienen.

Omdat het college onderkent dat er met het gebruik van ErC50-waarden onzekerheid ontstaat of de risicobeoordeling voldoet aan het beschermingsdoel voor algen en waterplanten, word de volgende benadering gehanteerd om deze onzekerheid deels te ondervangen:

  • Als de PEC/RAC1 ratio gebaseerd op een ErC50-waarde voor algen en/of waterplanten net onder de triggerwaarde van 1 ligt (factor 2 of minder onder de trigger, dus 0.5 > PEC/RAC ≤1), en de PEC/RAC, gebaseerd op de EyC50 duidelijk hoger is dan de triggerwaarde van1 (factor 2 of meer: PEC/RAC ≥2), dan is er gerede twijfel wat betreft het beschermingsniveau voor algen en waterplanten. In deze gevallen worden driftreducerende maatregelen toegepast die een klasse hoger liggen dan strikt noodzakelijk is op basis van de risicobeoordeling met de ErC50-waarde (dus bijvoorbeeld in plaats van 75% driftreducerende technieken, 90% driftreducerende technieken). Als het in voorkomende gevallen niet mogelijk is om naar een hogere driftreducerende klasse te gaan, omdat reeds bij gebruik van de ErC50 waarde de hoogste driftreductieklasse noodzakelijk is, dan zal aan het college worden overgelaten hoe hiermee om te gaan.
    1 waarbij PEC de concentratie in het oppervlaktewater is en RAC het eindpunt gedeeld door de assessment factor.

Heeft u nog vragen dan kunt u zich richten tot de servicedesk: servicedesk@ctgb.nl.