Criteria voor de professionele bestrijder in het veld

 

  1. De inzet van chemische middelen mag nooit preventief noch continu zijn, maar mag uitsluitend plaatsvinden tijdens bestrijdingsacties bij verhoogde plaagdruk (curatieve inzet). In het ‘bestrijdingsplan' wordt per locatie aangegeven wat wordt verstaan onder ‘verhoogde plaagdruk’.
  2. De inzet van anticoagulantia is alleen toegestaan als het niet mogelijk blijkt om met niet-chemische methodieken de ‘verhoogde plaagdruk’ weg te nemen.
  3. De inzet van anticoagulantia is nooit in open veld. Indien buitengebruik noodzakelijk is worden anticoagulantia slechts toegepast in en rondom gebouwen of voedselopslagplaatsen.
  4. Er is een bronmatige aanpak van bestrijding. Indien de bron van de plaag buiten het terrein ligt, en deze niet rechtstreeks kan worden aangepakt dienen er aanvullende maatregelen worden getroffen in de vorm van overleg en afspraken met buren, gemeente en inspectiediensten. Er mag geen langdurige bestrijding met anticoagulantia plaatsvinden omdat de bron niet kan worden aangepakt.
    Hierbij valt te denken aan gebieden waar een hogere plaagdruk regelmatig voorkomt, zoals haventerreinen en afvalverwerkingsbedrijven. Daarnaast kan ook worden gedacht aan woongebieden waar overmatig vogels worden gevoerd of afval/etensresten worden gedumpt (stedelijke gebieden) of nabijgelegen hobbyboeren die geen maatregelen treffen. Hierbij is identificatie en registratie van brongebieden noodzakelijk en een regionale samenwerking wenselijk om de inzet van anticoagulantia te minimaliseren en waar ook andere partijen hun verantwoording dienen te nemen.
  5. Er moet een goede diagnostische toolbox en indien mogelijk een beslisboom zijn voor de professionele bestrijder waarmee deze bepaalt of inzet van anticoagulantia buiten echt noodzakelijk is. De criteria wanneer overgegaan kan worden op het gebruik van anticoagulantia dienen helder en verifieerbaar te zijn.
  6. Het bestrijdingsplan bevat een risico-inventarisatie. Er dient bij de risico-inventarisatie en bij de monitoring, specifieke aandacht te worden besteed aan risico’s voor mensen, huisdieren, vee en wilde dieren. Bijzondere aandacht dient daarbij uit te gaan naar het risico op primaire en secundaire doorvergiftiging van niet-doelwitsoorten. Hierbij kan gedacht worden aan inventarisatie van de soorten en aantallen niet-doelwitsoorten in de directe omgeving en het risico op (door)vergiftiging bij deze soorten. Ook het voorkomen verspilling naar milieu en opruimen van resten verdient extra aandacht, inclusief het opruimen van rattenkeutels en kadavers.
  7. De keuze van de inzet van anticoagulantia dient te worden onderbouwd en geregistreerd (in het bestrijdingsplan) op basis van de diagnostische toolbox.
  8. Bestrijdingsacties worden door de bestrijder in het bestrijdingsplan genoteerd en de resultaten van elke bestrijdingsactie worden geëvalueerd zodat er lering getrokken wordt uit succesvolle en niet succesvolle bestrijdingsacties.
  9. Preventieve maatregelen tussen curatieve periodes worden door de bestrijder in het bestrijdingsplan genoteerd en de resultaten worden geëvalueerd zodat er lering getrokken wordt uit succesvolle en niet succesvolle maatregelen. Indien preventieve maatregelen niet (meer) voldoende blijken worden deze waar mogelijk aangevuld.
  10. Het uitwisselen van vakkennis tussen professionele bestrijders wordt gefaciliteerd door de brancheorganisaties of opleidingsinstituten. Relevante resultaten hiervan worden teruggekoppeld aan de inspectiediensten en het Ctgb.
  11. Samenwerking tussen opdrachtgever en professionele bestrijder om niet-chemische alternatieven uit te voeren. De bestrijder en de opdrachtgever hebben overleg om de nieuwe eisen aan buitengebruik helder te maken en daar waar nodig bestrijdingsplannen en contracten aan de nieuwe situatie aan te passen.
  12. Informatie over verminderde werking en mogelijke resistentie in ratten en muizen tegen anticoagulantia wordt door de bestrijder verzameld en doorgegeven.